=====Zegen, b'racha===== [[https://biblehub.com/hebrew/1293.htm|H1293 berakah]]\\ [[https://biblehub.com/greek/2127.htm|G2127 eulogeó]]\\ ===Vragen om een zegen=== [[bijbels:nbg:tekst:genesis1]]:22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeen, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. [[bijbels:nbg:tekst:genesis1]]:28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. [[bijbels:nbg:tekst:genesis12]]:2 Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. [[bijbels:nbg:tekst:genesis27]]:30 Toen Isaak geeindigd had Jakob te zegenen en Jakob nog maar nauwelijks van zijn vader Isaak naar buiten was gegaan, kwam zijn broeder Esau van de jacht. 31 Ook hij bereidde een smakelijk gerecht en bracht dat aan zijn vader. En hij zeide tot zijn vader: Mijn vader richte zich op en ete van het wildbraad van zijn zoon, opdat gij mij zegent. 32 En zijn vader Isaak zeide tot hem: Wie zijt gij? En hij zeide: Ik ben uw eerstgeboren zoon Esau. 33 Toen schrok Isaak geweldig en hij zeide: Wie was het dan toch, die het wild geschoten en mij gebracht heeft? En ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt en heb hem gezegend; ook zal hij gezegend zijn. 34 Zodra Esau de woorden van zijn vader hoorde, gaf hij een luide en bittere schreeuw, en hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader! 35 Toen zeide deze: Uw broeder is met bedrog gekomen en heeft uw zegen weggenomen. 36 En hij zeide: Noemt men hem niet terecht Jakob, omdat hij mij nu al tweemaal bedrogen heeft? Mijn eerstgeboorterecht heeft hij weggenomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen weggenomen. En hij zeide: Hebt gij voor mij geen zegen overgehouden? 37 Toen antwoordde Isaak en zeide tot Esau: Zie, ik heb hem tot een heerser over u gesteld, en al zijn broederen heb ik hem tot knechten gegeven, en van koren en most heb ik hem voorzien; wat kan ik dan voor u doen, mijn zoon? 38 Daarop zeide Esau tot zijn vader: Hebt gij slechts deze ene zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Esau verhief zijn stem en weende. [[bijbels:nbg:tekst:genesis32]]:26 Toen zeide hij: Laat mij gaan, want de dageraad is gekomen. Maar hij zeide: Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent. [[bijbels:nbg:tekst:psalmen3]]:9 De verlossing is van de Here, uw zegen zij over uw volk. [sela] [[bijbels:nbg:tekst:psalmen129]]:8 Zodat wie voorbijgaan, niet zeggen: Des Heren zegen zij met u, wij zegenen u in de naam des Heren. [[bijbels:nbg:tekst:spreuken11]]:25 De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd. [[bijbels:nbg:tekst:romeinen12]]:14 Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet. |2127 eulogéō (from 2095 /eú, "well, good" and 3056 /lógos, "word, reason") – properly, to speak (reason) which confers benefit; hence, bless.| |2127 /eulogéō ("confer what is beneficial") is used of God blessing people (Lk 1:28; Eph 1:3; Heb 6:14, etc.) – and His people blessing Him (Lk 1:64, 2:28, 24:53; 1 Cor 14:16; Js 3:9).|