1 “Een lied Hammaaloth. Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen. ”
2 “Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan. ”
3 De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.
4 “O HEERE! wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden. ”
5 “Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. ”
6 “Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven. ”