Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


bijbels:cjb:tekst:genesis37

Genesis 37

Jasher Hoofdstuk 41
Jasher Hoofdstuk 42
Jasher Hoofdstuk 43

Jubileeën 39:1-2

Targum

Parasha "Vayeshev " Gen.37:1–40:23

1 Jakob echter woonde in het land der vreemdelingschap van zijn vader, in het land Kanaan.
2 Dit is de geschiedenis van Jakob. Jozef, zeventien jaar oud, hij was dus nog jong (hij de jongen), placht met zijn broeders, de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader, de schapen te hoeden. En Jozef bracht kwaad gerucht aangaande hen aan hun vader over.

Geschiedenis van Ya'aqov, Yoseph 
De betekenis van het getal 17 in de Bijbel is dat van "de vijand overwinnen" 
en "volledige overwinning".
De vloed begon op de 17e van de 2e maand
stopte op de 17e van de 7e maand (Soekot)
Yeshua stond op op de 17e van de 1e maand (Matzot, Bikoriem)

https://www.biblestudy.org/bibleref/meaning-of-numbers-in-bible/17.html

Het woord Tov heeft de waarde 17 (teet, wav, beet, 9, 6, 2)
En God zag dat het Tov was

3 En Israel had Jozef lief boven al zijn zonen, omdat hij hem een zoon des ouderdoms was; en hij maakte hem een pronkgewaad.

ouderdom, dat is niet alleen de leeftijd, maar ook de Wijsheid
pronkgewaad, ketonet passim, veelkleurige gewaad
mantel van gezag, ook in geestelijke zin
Yoseph was de 1e zoon van Racheel, eigenlijk zijn eerstgeborene

4 Toen zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broeders liefhad, haatten zij hem en konden niet vriendelijk met hem spreken.
5 En Jozef had een droom en vertelde die aan zijn broeders; daarom haatten zij hem nog meer.

dromen, chalom, is niet alleen dromen maar ook herstellen/genezen

6 Hij zeide namelijk tot hen: Hoort toch deze droom die ik gehad heb.
7 Zie, wij waren aan het schoven binden in het veld, daar richtte mijn schoof zich op en bleef overeind staan, en zie, uw schoven omringden haar en bogen zich voor mijn schoof neer.

Yeshua is de schoof, bikorim, die voor God bewogen werd 

8 Daarop zeiden zijn broeders tot hem: Wilt gij soms koning over ons zijn? Wilt ge soms over ons heersen? Toen haatten zij hem nog meer om zijn droom en om zijn woorden.
9 En hij had nog een andere droom, die hij aan zijn broeders verhaalde. Hij zeide: Nu heb ik weer een droom gehad, en zie, de zon, de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer.
10 Toen hij dit aan zijn vader en zijn broeders verhaalde, onderhield zijn vader hem daarover, en zeide tot hem: Wat voor een droom is dat, die gij gehad hebt? Zullen soms ik, uw moeder en uw broeders komen om ons voor u ter aarde neer te buigen?
11 Zijn broeders dan benijdden hem, maar zijn vader hield de zaak in gedachten.

benijden, tot jaloerse woede uitgelokt
zaak in gedachten, beschermde de woorden (in zijn hart)

12 Eens waren zijn broeders heengegaan om de schapen van hun vader bij Sichem te weiden.
13 Toen zeide Israel tot Jozef: Uw broeders weiden immers bij Sichem? Kom, ik wil u tot hen zenden. En hij zeide tot hem: Hier ben ik.

Ya'aqov is nu Yisraeel
Hier ben ik, hin·Ne·ni, Genesis 22:1, 7 Abraham, Jesaja 65:1, Psalm 40:7–8 Yeshua

14 Verder zeide hij tot hem: Ga toch en doe onderzoek naar de welstand van uw broeders en naar de welstand van de schapen en breng mij bescheid. En hij liet hem gaan uit het dal van Hebron en hij kwam te Sichem.
15 Toen hij nu in het veld omdoolde, trof hem een man aan, die hem vroeg: Wat zoekt gij?
16 En hij zeide: Ik zoek mijn broeders; vertel mij toch, waar zij weiden.
17 Daarop zeide die man: Zij zijn van hier opgebroken, want ik heb hen horen zeggen: Laten wij naar Dotan gaan. Toen ging Jozef zijn broeders achterna en hij trof hen aan te Dotan.
18 En zij zagen hem van verre. Maar voordat hij bij hen gekomen was, smeedden zij een aanslag tegen hem om hem te doden.
19 Zij zeiden tot elkander: Zie, daar komt die aartsdromer aan.

aartsdromer, Ba·'al ha·cha·lo·Mot, heer van de dromen

20 Nu dan, komt, laten wij hem doden en in een van de putten werpen, en laten wij dan zeggen: een wild dier heeft hem verslonden. Dan zullen wij zien, wat er van zijn dromen terechtkomt.

een put (vooral een gebruikt als stortbak of gevangenis) 
-- stortbak, kerker, fontein, put, put.

21 Toen Ruben dit hoorde, wilde hij hem uit hun hand redden, en zeide: Laten wij hem niet doodslaan.
22 Verder zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in deze put, die in de woestijn is, maar slaat de hand niet aan hem, met de bedoeling hem uit hun hand te redden en naar zijn vader terug te brengen.

Ruben had nog de realisatie van de Torah van God

23 Zodra Jozef bij zijn broeders gekomen was, trokken zij Jozef zijn kleed uit het pronkgewaad, dat hij droeg.
24 En zij namen hem en wierpen hem in de put; de put nu was leeg, er stond geen water in.

De bron van levend water in de dorre droge put, duisternis

25 Daarna zetten zij zich neer om te eten. Toen zij hun ogen opsloegen, daar zagen zij een karavaan van Ismaelieten aankomen uit Gilead, wier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengen.
26 Toen zeide Juda tot zijn broeders: Wat voordeel is erin gelegen, wanneer wij onze broeder doden en zijn bloed verbergen?
27 Komt dan, laten wij hem aan de Ismaelieten verkopen, doch laten wij niet de hand aan hem slaan, want hij is onze broeder, ons eigen vlees. En zijn broeders gaven daaraan gehoor.

De latere Yehuda verkocht, verraadde, Yeshua voor 30 zilverlingen

28 Toen Midjanitische mannen, kooplieden, voorbijgingen, trokken zij Jozef omhoog, haalden hem op uit de put en verkochten Jozef voor twintig zilverstukken aan de Ismaelieten; en dezen brachten Jozef naar Egypte.
29 Toen Ruben bij de put kwam, zie, Jozef was niet in de put. En hij scheurde zijn klederen,
30 Keerde naar zijn broeders terug en zeide: De knaap is er niet, en ik, waar moet ik heen?
31 Toen namen zij Jozefs kleed, slachtten een geitebok en doopten het kleed in het bloed.

Openbaring 19:13 bekleed met een in bloed gedrenkt kleed

32 En zij lieten het pronkgewaad aan hun vader brengen met de boodschap: Dit hebben wij gevonden; zie toch, of dit het kleed van uw zoon is of niet.

zie toch, hak·ker- Na => Yehuda en Tamar 38:25 hak·ker- Na

33 En hij herkende het en zeide: Het is het kleed van mijn zoon; een wild dier heeft hem verslonden; Jozef is stellig verscheurd.
34 En Jakob scheurde zijn mantel, deed een rouwgewaad om zijn heupen en treurde lange tijd over zijn zoon.

Het voorhangsel tussen het heilige en heilige der heiligen scheurde van boven naar beneden
Zichtbaar werd dat de ark van het verbond niet meer in het heilige der heiligen stond
De Ark van het verbond hing toen aan het hout
Markus 15:38

35 Al zijn zonen en al zijn dochters deden hun best hem te troosten, maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Neen, rouw dragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk neerdalen. En zijn vader beweende hem.

Yeshua daalde in het dodenrijk neer en behaalde de overwinning,
en God zag dat het Tov was.

36 De Midjanieten nu verkochten hem naar Egypte, aan Potifar, een hoveling van Farao, de overste der lijfwacht.

Yeshua, verkocht aan de overste van deze wereld
maar de dood kon Hem niet vasthouden, toen het Licht de duisternis verblinde.

Yom Kippur

Yom Kippur wordt ingesteld na de dood (acharei mot) van Nadab en Abihu.

Jubileeën

10. 15 And in the seventh year of this week (2149 A.M.) he sent Joseph to learn about the welfare of his brothers from his house to the land of Shechem, and he found them in the land of Dothan. 11. And they dealt treacherously with him, and formed a plot against him to slay him, but changing their minds, they sold him to Ishmaelite merchants, and they brought him down into Egypt, and they sold him to Potiphar, the eunuch 16 of Pharaoh, the chief of the cooks, 17 priest of the city of ’Êlêw.18 12. And the sons of Jacob slaughtered a kid, and dipped the coat of Joseph in the blood, and sent (it) to Jacob their father on the tenth of the seventh month. 13. And he mourned all that night, for they had brought it to him in the evening, and he became feverish with mourning for his death, and he said: “An evil beast hath devoured Joseph”; and all the members of his house [mourned with him that day, and they 19 were grieving and mourning with him all that day. 14. And his sons and his daughter rose up to comfort him, but he refused to be comforted for his son. 15. And on that day Bilhah heard that Joseph had perished, and she died mourning him, and she was living in †Qafrâtêf† 20 and Dinah also, his daughter, died after Joseph had perished. And there came these three mournings upon Israel in one month. 16. And they buried Bilhah over against the tomb of Rachel, and Dinah also, his daughter, they buried there. 17. And he mourned for Joseph one year, and did not cease, for he said “Let me go down to the grave mourning for my son.” 21 18. For this reason 22 it is ordained for the children of Israel that they should afflict themselves 23 on the tenth of the seventh month – on the day that the news which made him weep for Joseph came to Jacob his father–that they should make atonement for themselves thereon with a young goat on the tenth of the seventh month, once a year, for their sins; for they had grieved the affection of their father regarding Joseph his son. 19. And this day hath been ordained that they should grieve thereon for their sins, and for all their transgressions and for all their errors, so that they might cleanse themselves on that day once a year.


15 For 10-11 cf. Gen. xxxvii. 12 ff.
16 Or “court official.”
17 So LXX of Gen. xxxvii. 36 (ἀρχιμάγειρος), misunderstanding the Hebrew (= “captain of the guard”).
18 i. e. Heliopolis (LXX Ἡλίου πόλεωσ, Gen. xli. 45, 50), i. e. “On.”^
19 Bracketed as a dittograph.
20 ? = “Kabrâtân,” xxxii. 32.
21 Cf. Gen. xxxvii. 35.^
22 The reason here given for the institution of the Day of Atonement (cf. Lev. xvi.) seems to be peculiar to our Book.
23 = “fast,” cf. Lev. xvi. 31, etc.

bijbels/cjb/tekst/genesis37.txt · Laatst gewijzigd: door 127.0.0.1