Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


bijbels:sv:tekst:psalmen44

Psalmen 44


1 “Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. ”
2 “O God! wij hebben het met onze oren gehoord, onze vaders hebben het ons verteld: Gij hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de dagen van ouds. ”
3 “Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten. ”
4 “Want zij hebben het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt. ”
5 “Gij Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen Jakobs. ”
6 “Door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan. ”
7 “Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen. ”
8 “Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd. ”
9 “In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. Sela. ”
10 “Maar nu hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt. ”
11 Gij doet ons achterwaarts keren van den wederpartijder; en onze haters beroven ons voor zich.
12 “Gij geeft ons over als schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen. ”
13 Gij verkoopt Uw volk om geen waardij; en Gij verhoogt hun prijs niet.
14 “Gij stelt ons onze naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen, die rondom ons zijn. ”
15 “Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een hoofdschudding onder de volken. ”
16 “Mijn schande is den gansen dag voor mij, en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij; ”
17 “Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige. ”
18 “Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond. ”
19 “Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw pad. ”
20 “Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. ”
21 “Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden God uitgebreid. ”
22 Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten.
23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen.
24 “Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid. ”
25 “Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen, onze ellende en onze onderdrukking vergeten? ”
26 “Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. Sta op, ons ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil. ”

bijbels/sv/tekst/psalmen44.txt · Laatst gewijzigd: door 127.0.0.1