De Nek
De voorkant van de nek wordt “Moshe” genoemd, omdat hier spraak in de fysieke wereld ontstaat. (Spraak ontstaat eigenlijk in de longen met de adem, maar de adem heeft geen geluid en blijft daarom in de spirituele wereld.)
De voorkant van een structuur, in de fysieke wereld, is altijd zijn kant van verheffing, van spiritualiteit, van heiligheid. De achterkant is altijd de kant van vervuiling en laagheid.
De achterkant van de nek wordt in het Hebreeuws HaOref genoemd. Wanneer dit Hebreeuwse woord achterstevoren wordt gelezen, betekent dit Paro (Farao). Dus, Moshe brengt het woord van HaShem op de wereld, terwijl Paro Hem helemaal niet kent.
Het eerste gebruik van de nek in de Thora is te vinden in:
Bereshit (Genesis) 27:16 En zij legde de huiden van de geiten op zijn handen en op het gladde van zijn nek:
De nek wordt door de Torah gebruikt om iemand te beschrijven die koppig is. De nek is een allegorie voor koppige, onbuigzame brutaliteit. [52]
Devarim (Deuteronomy) 31:27 Want ik ken uw rebellie en uw stijve nek: zie, terwijl ik vandaag nog met u leef, bent u rebels geweest tegen YHWH; en hoeveel meer na mijn dood?
